Geen dwangsom, geen incidenteel beroep

In een uitspraak van de Raad van State kwamen een paar aardige vragen langs.

De Bewaarder van het Kadaster heeft in 2016 twee leveringsakten ingeschreven in de openbare registers. Door die inschrijving is de Basisregistratie Kadaster (BKR) bijgewerkt. De vrouw heeft hiervan kennisgevingen ontvangen. De man niet, omdat de Bewaarder zijn adres niet kende. De man vraagt later om kennisgevingen van deze bijwerkingen. Wanneer hij de kennisgevingen niet snel genoeg krijgt stelt de man de Bewaarder in gebreke.

De Bewaarder beslist vier dagen te laat. Er wordt dan geprocedeerd over de vraag of de Bewaarder dwangsommen verschuldigd is wegens niet tijdig beslissen. De man krijgt gelijk van de rechtbank. De Bewaarder stelt hoger beroep in. De man dient een stuk in dat hij incidenteel hoger beroepschrift noemt.

De eerste vraag is dan, of de kennisgeving een besluit is (waarop de Wet dwangsom van toepassing is). Een besluit moet zijn gericht op rechtsgevolg.

Het bijwerken van de BKR geldt als een besluit. Het verzoek van de man ziet alleen op het bekendmaken van dat besluit. Levert dat een rechtsgevolg op? Volgens de rechtbank wel, omdat daarmee de bezwaartermijn begint te lopen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en wijst de dwangsommen toe.

De Raad van State denkt er anders over. Een half jaar eerder had de Raad van State al beslist dat met de kennisgeving alleen het resultaat van de bijwerking bekend wordt gemaakt, maar dat de kennisgeving geen besluit is. De Raad van State voegt daar nu aan toe dat de regel, dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt, niet geldt voor de kennisgeving. De kennisgeving is alleen een feitelijke mededeling. Omdat de inleidende verzoeken van de man geen aanvragen zijn om een besluit te nemen is de Wet dwangsom niet van toepassing. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

Daarmee komen we op de tweede vraag, hoe het zit met het incidenteel hoger beroep van de man. Volgens de wetsgeschiedenis is dat voor de verwerende partij een tegenaanvalswapen als iemand anders beroep heeft ingesteld. Bedoeling moet dan wel zijn dat die verweerder met dat incidentele hoger beroep in een rechtens gunstiger positie komt te verkeren.

Volgens de Raad van State kon de man met een incidenteel hoger beroep niks bereiken, want de rechtbank had hem al volledig gelijk gegeven. Normaal zou je dan verwachten dat de rechter zegt dat het procesbelang ontbreekt en het beroep daarom niet-ontvankelijk is. De Raad van State oordeelt anders, vergelijkbaar met de rechtspraak dat een aanvraag geen aanvraag is wanneer hetgeen wordt gevraagd geen besluit is. Namelijk dat het stuk van de man geen incidenteel hoger beroepschrift is.

Hoewel het stuk geen beroepschrift is, wordt het toch inhoudelijk beoordeeld. De Raad van State geeft daarvoor de volgende verklaring. Omdat het hoger beroep van de Bewaarder gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, dienen echter nog wel de beroepsgronden van de man te worden beoordeeld, voor zover die nog bespreking behoeven.

Die bespreking levert de man niets op. De Raad van State verklaart het beroep van de man bij de rechtbank alsnog ongegrond.