Wanbeleid of wantrouwen? Verkeerde loket!

De burgerlijke rechter en de bestuursrechter hebben ieder hun eigen werkterrein. Soms zoeken mensen de grens op van die taakverdeling. Daarbij kan een rol spelen, dat partijen bij de bestuursrechter kunnen procederen zonder advocaat.

De voorgeschiedenis van deze zaak is als volgt. De appellant had in het kader van zijn echtscheiding verschillende civiele procedures gevoerd, waarin hij door advocaten was bijgestaan. Volgens hem schoot de kwaliteit van de civiele rechtspraak in ernstige mate tekort. Naar zijn mening waren de dienstverlening door de advocaten en het tuchtrecht voor advocaten niet naar behoren. Op 1 februari 2016 stuurde hij een brief aan de sector bestuursrecht van de rechtbank, waarin hij de Staat der Nederlanden en de Raad voor de Rechtspraak aansprakelijk stelde voor de schade, die hij daardoor heeft opgelopen.

De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het door appellant ingestelde beroep kennis te nemen en bepaalde dat een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. De appellant was het daar niet mee eens en stelde hoger beroep in bij de Raad van State.

Bij de bestuursrechter kan alleen beroep worden ingesteld tegen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank zijn betoog niet goed had weergegeven. Zijn brief aan de rechtbank was geen verzoek om schadevergoeding, maar een verzoek om een onafhankelijke en onpartijdige rechter aan te wijzen, zodat er een daadwerkelijk rechtsmiddel bestaat om advocaten en anderen ter verantwoording te roepen en aansprakelijk te stellen. Volgens hem lag er wel een besluit voor, namelijk een brief van de Raad voor Rechtspraak van 21 september 2015, waarbij een eerder verzoek hiertoe was afgewezen. Voor zover die brief van de Raad geen besluit vormde, moest daar volgens hem aan voorbij worden gegaan. Het zou in strijd komen met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) indien hij zich tot de burgerlijke rechter moest wenden.

De Raad van State had de zaak kunnen afserveren omdat het tijdsverloop tussen de brief van de Raad en de brief van appellant aan de rechtbank langer was dan de beroepstermijn van zes weken. De Raad van State was echter zo aardig om een inhoudelijk oordeel te geven.

Volgens de Raad van State is de bestuursrechter gebonden aan hetgeen de Awb bepaalt over zijn bevoegdheid. De brief van de Raad was geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit van een bestuursorgaan, reeds hierom, omdat de Raad niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. Dat appellant geen vertrouwen heeft in de burgerlijke rechter, de tuchtrechter en advocaten brengt niet mee dat de bestuursrechter bevoegd is. Het betoog over het EVRM laat de Raad van State voor rekening van appellant. De Raad van State kan daarin als bestuursrechter niet treden, omdat zij dan de grenzen van haar bevoegdheid zoals door de Awb bepaald, zou miskennen. Het hoger beroep is ongegrond.