Wie wilde de overledene nu echt begunstigen?

Nederlanders staan bekend om hun liefde voor verzekeren. Alle mogelijke risico’s worden uitgesloten via een keur aan verzekeringen. In menige erfenis zitten dan ook polissen, niet alleen een opstalverzekering voor het woonhuis, maar ook overlijdensrisicoverzekeringen of kapitaalpolissen. In die laatste zit in feite spaargeld dat dan ook bij overlijden altijd wordt uitgekeerd. Bij een risicoverzekering alleen wanneer de verzekerde overlijdt tijdens de looptijd.

Wie zo’n polis bekijkt, ziet meestal een vast rijtje van de persoon of personen die de uitkering tegemoet kunnen zien. Dat begint bij de kapitaalverzekering met de verzekeringnemer zelf; dan volgt doorgaans echtgenoot of echtgenote, resp. de samenlevingspartner wanneer er geen huwelijk is. Dan komen de kinderen aan bod en vervolgens de erfgenamen. Zulke polissen worden vaak gesloten op relatief jonge leeftijd en ergens in de kast gelegd. Maandelijks wordt de premie betaald en de verzekeringnemer kijkt er niet meer naar om.

Na verloop van tijd kan er echter van alles veranderen. De partner kan komen te overlijden of men gaat uit elkaar. De verhouding met kinderen kan volledig verstoord raken. Er komt een nieuwe levensgezel in beeld met wie de verzekeringnemer gaat samenwonen. Vaak redenen om dan wel iets aan een testament te doen, maar zelden worden dan die polissen uit de kast gehaald. En, helaas, ook notarissen laten wel eens na om hierop te wijzen als iemand komt om bijvoorbeeld kinderen te onterven.

Dit gebeurde ook in het geval van een man die bij testament zijn kinderen uit een ontbonden huwelijk had onterfd en zijn nieuwe partner als enig erfgenaam benoemde. Daarmee was hij niet getrouwd en er was ook geen samenlevingscontract. Hij wilde haar verzorgd achterlaten, zoals ook in het testament stond. Later werd het testament nog aangepast toen de man ongeneeslijk ziek bleek en bevestigde hij zijn uitdrukkelijke wens de kinderen te onterven: wanneer zij hun legitieme portie zouden opeisen, hoefde dat pas te worden betaald na overlijden van de partner/erfgename. Er waren ook twee polissen waar niets aan veranderde. Niet aan gedacht, ook niet bij het tweede bezoek aan de notaris.

Vader komt te overlijden en de kinderen claimden de verzekeringsgelden. Dat was in dit geval extra zuur, want zonder de uitkeringen was de erfenis negatief: de belangrijkste bezitting, het woonhuis, stond ‘onder water’. Het geld werd op een derdenrekening gezet en de zaak werd voorgelegd aan de rechter.

De rechtbank hield zich strikt aan de tekst van de polis en wees er ook op, dat de verzekeringnemer alle tijd had gehad de begunstiging in de polissen te veranderen. Bij het gerechtshof ging het eerst om de bedoeling van de man en wel de bedoeling bij het aangaan van de verzekeringen. Het hof was het eens met de rechtbank, dat het testament daarbij geen rol kon spelen. Daarom gooide men het over een andere boeg: de claim van de kinderen was in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Zij hadden na de scheiding van hun ouders nooit geen contact met hun vader gehad. Hun vader had duidelijk niet de bedoeling om de kinderen nog iets te laten toevallen. De partner was voor de verzorging die hun vader voorop had gesteld afhankelijk van de uitkeringen. Onder deze omstandigheden was het onredelijk en onbillijk om die verzekeringsgelden te claimen. Dat vader de polis had kunnen aanpassen, gaf niet de doorslag.

Dit oordeel werd vervolgens ook nog getoetst door de Hoge Raad en die gaf daar zijn goedkeuring aan.

De les uit dit verhaal is niet, dat het dus altijd wel goed komt. Het hangt immers sterk af van de feitelijke omstandigheden van het geval of de rechter door de begunstigingsclausule in de polis heen breekt. Veilig blijft het om bij grote verandering in het leven ook nog eens naar dit soort polissen te kijken en die aan te passen.

Hebt u vragen over dit onderwerp of over erfrecht in het algemeen? Dan kunt u altijd contact met mij opnemen.